VAKnieuws 2021

sorteer op datum sorteer op nummer  
 
21064

Vaststelling kinderalimentatie na periode van nihilstelling

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 18-05-2021 ECLI:NL:GHARL:2021:4727
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
1:404 BW
Rechtsvraag

Had de rechtbank een tijdslimiet moeten verbinden aan de nihilstelling van de kinderalimentatie en de kinderalimentatie ook moeten berekenen voor de situatie dat de man de schuld aan de vrouw volledig heeft afgelost (per 1 maart 2022)?

Overweging

Ja. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het bestaan van de schuld van de man aan de vrouw en de maandelijkse aflossingen tussen partijen niet in geschil zijn. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep meegedeeld dat de man deze betalingsverplichting stipt nakomt en inmiddels twaalf termijnen heeft voldaan. Het hof constateert met de rechtbank en met de vrouw dat de man geen draagkracht heeft zolang hij de maandelijkse aflossingen op deze schuld voldoet.

Naar het oordeel van het hof staat voldoende vast dat de schuld van de man aan de vrouw per 1 maart 2022 zal zijn afgelost. Het hof is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat de draagkracht van de man voor een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 maart 2022 kan worden vastgesteld. De financiële situatie van de man is bekend en bij ingrijpende wijzigingen in de financiële situatie van de man die een negatieve invloed hebben op zijn draagkracht voor kinderalimentatie voor [de minderjarige] , kan de man - voor zover nodig - het initiatief nemen tot verlaging van de kinderalimentatie. Door de kinderalimentatie reeds nu vast te stellen, wordt partijen duidelijkheid geboden en wordt hen een mogelijke gang naar de rechter bespaard. De grief van de vrouw slaagt daarom.

De vrouw heeft de draagkracht van de man voor de kinderalimentatie berekend en daarbij ook rekening gehouden met de onderhoudsverplichtingen van de man jegens de andere kinderen die tot zijn gezin met mevrouw [C] behoren. De vrouw stelt op basis van die berekeningen dat de draagkracht van de man voor kinderalimentatie voor [de minderjarige] per 1 maart 2022 € 165,- per maand bedraagt. Deze door haar berekende bijdrage moet nog wel per 1 januari 2022 geïndexeerd worden.

Nu de man geen verweer heeft gevoerd en de draagkrachtberekeningen van de vrouw in hoger beroep derhalve niet zijn betwist en het hof ook niet onjuist voorkomen, zal het hof de door de vrouw in hoger beroep verzochte kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2022 toewijzen zoals door haar verzocht.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor de periode tot 1 maart 2022 en vernietigen voor zover deze beschikking zich uitstrekt over de periode daarna. Het hof stelt de kinderalimentatie met ingang van 1 maart 2022 vast op € 165,- per maand, vermeerderd met de wettelijke indexering per 1 januari 2022.


 
21081

Geen recht op volledige loondoorbetaling bij ziekte

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2021 ECLI:NL:GHARL:2021:4465
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Arbeidsovereenkomstenrecht
7:669 BW
Rechtsvraag

Is er recht op volledige loondoorbetaling bij ziekte in geval van onduidelijke ziekmelding en niet beschikbaar houden?

Overweging

Artikel 7:628 BW (zoals dat vanaf 1 januari 2020 luidt) bepaalt, kort gezegd, dat een werkgever het loon moet doorbetalen als de werknemer zijn arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij dat in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.

Het hof is van oordeel dat [verweerder] aanspraak heeft op loonbetaling over de maand december 2019. Het arbeidsconflict was toen pas net (eind november 2019) ontstaan en partijen waren vervolgens op initiatief van Bescon in overleg getreden over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat [verweerder] in die situatie niet heeft gewerkt, dient dan niet voor zijn rekening te komen.

Nadat eind december 2019/begin januari 2020 duidelijk was geworden dat partijen niet tot overeenstemming waren gekomen ontstond echter een nieuwe situatie, waarin in beginsel van [verweerder] mocht worden verlangd dat als hij aanspraak wilde maken op doorbetalingvan zijn loon, hij ook zou aanbieden om zijn werkzaamheden te hervatten in afwachting van een (eventuele) ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
heeft wel aangevoerd dat de directeur hem tijdens het gesprek op 4 december 2019 heeft gezegd dat hij niet meer hoefde te komen behalve om zijn spullen in te leveren, maar de directeur heeft dat ontkend en verder blijkt nergens uit dat Bescon [verweerder] inderdaad niet tot zijn werk heeft willen toelaten. Uit overgelegde app-berichten en uit de brief van 27 januari 2020 (zie rov. 3.12) blijkt dat Bescon aan [verweerder] juist duidelijk heeft gemaakt dat hij geen aanspraak had op loon als hij niet zou werken. Zo schrijft de directeur in de app van 30 december 2019: “Maar jij hebt niet gewerkt en jij hebt dit afgehouden [verweerder] niet ik. Dus formeel geen betaling”. Desondanks heeft [verweerder] niet aangeboden zijn werkzaamheden weer te hervatten. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, behoefde Bescon hem daar niet eerst nog uitdrukkelijk toe op te roepen.

6.14
Bescon heeft in dit verband het vermoeden geuit dat [verweerder] voor zijn eigen bedrijf is gaan werken. Zij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat [verweerder] in de periode van 1 december 2019 tot en met 21 februari 2020 8.526 kilometers heeft gereden in de bedrijfsauto van Bescon.
heeft tijdens de mondelinge behandeling dat vermoeden bevestigd. Dat [verweerder] voor zijn eigen bedrijf is gaan werken in plaats van zijn arbeid aan Bescon aan te bieden, dient in beginsel voor zijn rekening te worden gelaten.


Binnenkort:
Concurrentiebeding
 
21086

Geen recht op volledige loondoorbetaling bij ziekte

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 10-05-2021 ECLI:NL:GHARL:2021:4465
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Arbeidsovereenkomstenrecht
7:669 BW
Rechtsvraag

Is er recht op volledige loondoorbetaling bij ziekte in geval van onduidelijke ziekmelding en niet beschikbaar houden?

Overweging

Artikel 7:628 BW (zoals dat vanaf 1 januari 2020 luidt) bepaalt, kort gezegd, dat een werkgever het loon moet doorbetalen als de werknemer zijn arbeid geheel of gedeeltelijk niet heeft verricht, tenzij dat in redelijkheid voor rekening van de werknemer behoort te komen.
Het hof is van oordeel dat [verweerder] aanspraak heeft op loonbetaling over de maand december 2019. Het arbeidsconflict was toen pas net (eind november 2019) ontstaan en partijen waren vervolgens op initiatief van Bescon in overleg getreden over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat [verweerder] in die situatie niet heeft gewerkt, dient dan niet voor zijn rekening te komen.
Nadat eind december 2019/begin januari 2020 duidelijk was geworden dat partijen niet tot overeenstemming waren gekomen ontstond echter een nieuwe situatie, waarin in beginsel van [verweerder] mocht worden verlangd dat als hij aanspraak wilde maken op doorbetalingvan zijn loon, hij ook zou aanbieden om zijn werkzaamheden te hervatten in afwachting van een (eventuele) ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
heeft wel aangevoerd dat de directeur hem tijdens het gesprek op 4 december 2019 heeft gezegd dat hij niet meer hoefde te komen behalve om zijn spullen in te leveren, maar de directeur heeft dat ontkend en verder blijkt nergens uit dat Bescon [verweerder] inderdaad niet tot zijn werk heeft willen toelaten. Uit overgelegde app-berichten en uit de brief van 27 januari 2020 (zie rov. 3.12) blijkt dat Bescon aan [verweerder] juist duidelijk heeft gemaakt dat hij geen aanspraak had op loon als hij niet zou werken. Zo schrijft de directeur in de app van 30 december 2019: “Maar jij hebt niet gewerkt en jij hebt dit afgehouden [verweerder] niet ik. Dus formeel geen betaling”. Desondanks heeft [verweerder] niet aangeboden zijn werkzaamheden weer te hervatten. Anders dan de kantonrechter heeft overwogen, behoefde Bescon hem daar niet eerst nog uitdrukkelijk toe op te roepen.

6.14
Bescon heeft in dit verband het vermoeden geuit dat [verweerder] voor zijn eigen bedrijf is gaan werken. Zij heeft daarbij gewezen op de omstandigheid dat [verweerder] in de periode van 1 december 2019 tot en met 21 februari 2020 8.526 kilometers heeft gereden in de bedrijfsauto van Bescon.
heeft tijdens de mondelinge behandeling dat vermoeden bevestigd. Dat [verweerder] voor zijn eigen bedrijf is gaan werken in plaats van zijn arbeid aan Bescon aan te bieden, dient in beginsel voor zijn rekening te worden gelaten.


Binnenkort:
Concurrentiebeding
 
21058

Partneralimentatie als som ineens

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 04-05-2021 ECLI:NL:GHARL:2021:4339
Jurisprudentie - Geschilbeslechting
Alimentatie
1:156 BW
Rechtsvraag

Kan partneralimentatie als som ineens worden opgelegd door de rechter?

Overweging

De vrouw verzoekt het hof primair om de door de man te betalen partneralimentatie vast te stellen in de vorm van een eenmalig bedrag van € 720.000,-. Naar het oordeel van het hof is niet uitgesloten dat de rechter die een uitkering tot levensonderhoud in de zin van artikel 1:156 lid 1 BW toekent dat doet in de vorm van een som ineens. Met het begrip ‘uitkering’ in deze bepaling zal vooral een periodieke uitkering zijn bedoeld, maar de tekst van deze bepaling sluit niet uit dat de uitkering ook als som ineens kan worden toegekend. De wet kent in artikel 4:35 BW ook een andere onderhoudsregeling waarin een som ineens kan worden toegekend. Ook de rechtsgeleerde literatuur sluit die mogelijkheid niet uit (Asser/De Boer, Kolkman & Salomons 1-II 2016/664 en S.F.M. Wortmann, GS Personen- en familierecht, art. 1:156 BW, aant. 2). Of toekenning van een uitkering in de vorm van een som ineens passend en geboden is zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Voor een dergelijke toekenning zou bijvoorbeeld aanleiding kunnen zijn in geval de draagkracht van een onderhoudsplichtige hoofdzakelijk is gebaseerd op de omvang van zijn vermogen en niet op periodieke inkomsten uit arbeid of een andere activiteit. Bij de vraag of uitkering in een som ineens passend en geboden is moet ook in aanmerking worden genomen dat een som ineens achteraf met toepassing van artikel 1:401 BW ingetrokken of gewijzigd kan worden. De rechter die een som ineens vaststelt zal dat heel goed moeten toelichten.


 

VAKnieuws is een initiatief van en wordt u aangeboden door centrum permanente educatie.


VAKnieuws houdt u middels praktische en uitgekiende samenvattingen op de hoogte van belangrijke juridische ontwikkelingen. Al het vaknieuws wordt met uiterste zorg samengesteld. De samenstellers, makers en centrum permanente educatie zijn niet aansprakelijk voor enigerlei schade als gevolg van het gebruik van dit vaknieuws.